Er zijn verschillende gezinsprogramma’s met als doel de taalontwikkeling van jonge kinderen te ondersteunen door het geletterde gezinsklimaat te stimuleren. Voor kinderen van laagopgeleide ouders en ouders met een migratieachtergrond blijken deze gezinsprogramma’s tot nu toe weinig effectief. De La Rie heeft onderzocht welke rol implementatiekwaliteit speelt in de effectiviteit van gezinsprogramma’s in de kleuterperiode. Zij heeft drie studies verricht die voor het basisonderwijs van belang zijn.
Implementatie van gezinsprogramma's
De eerste studie betreft een overzichtsstudie over implementatiekwaliteit van gezinsprogramma’s waarmee inzicht wordt verkregen over de manier waarop programma-implementatie tot nu toe is gemeten. De auteur vindt verschillen tussen effectstudies met betrekking tot de mate waarin er aandacht wordt besteed aan drie elementen van implementatiekwaliteit (Powell en Carey, 2012): ‘delivery’ (kenmerken van de programmaoverdracht door trainers), ‘receipt’ (kenmerken van de programmadeelname door ouders) en ‘enactment’ (transfer van programma-inhoud naar het dagelijks leven). In geen van de studies werden alle relevante aspecten van implementatiekwaliteit tezamen bekeken. Er was in het bijzonder weinig aandacht voor ‘delivery’. Onderzoekers gaan er doorgaans vanuit dat programma’s getrouw worden overgedragen van trainers naar ouders, zonder dit te meten. Verder werd frequent gebruik gemaakt van zelfrapportage, wat vanwege sociaal wenselijk antwoorden de betrouwbaarheid van metingen niet ten goede komt. Relaties tussen implementatiekwaliteit en programma effecten werden meestal niet onderzocht, en wanneer dit wel het geval was, gaven bevindingen geen eenduidig beeld.
Ouder-kind interacties
In de tweede en derde studie is diepgaander gekeken naar ouder-kind interacties tijdens activiteiten die worden gebruikt in ouder-kind programma’s zoals VVE Thuis. Er waren grote verschillen tussen ouder-kindparen in lengte van de gesprekjes en gebruik van abstracte taal (gesprekjes over onderwerpen buiten het hier en nu). Daarnaast droegen kinderen meer bij aan praatplaatdiscussies dan aan gesprekjes tijdens de voorleesactiviteit. Ook het opleidingsniveau van de ouders bleek van invloed op het abstractieniveau van de interacties. Hoger opgeleide ouders en hun kinderen produceerden meer abstracte taal en deden minder aan labelen, lokaliseren en opmerken dan lager opgeleide ouders en kinderen.