Dit onderzoek zoomt in op de achtergrond van taalachterstanden van tweetalige migrantenkinderen. De onderzoeker onderzocht de tweetalige ontwikkeling van schooltaalvaardigheid van 58 Nederlandse, 46 Marokkaans-Berber en 55 Turkse kinderen in de leeftijd van drie tot zes. De onderzoeker vergeleek het taalaanbod in de gezinnen, de taalontwikkeling van de kinderen in de eerste en tweede taal en de cognitieve vaardigheden (het geheugen en de non-verbale intelligentie). De keuze voor kinderen met een Marokkaans Berber achtergrond enerzijds en een Turkse achtergrond anderzijds, is gebaseerd op het schrift van de talen. Het Turks is een geschreven taal met een lange academische en literaire traditie. De Marokkaanse kinderen spreken Tarifit-Berber als eerste taal. Dit is een orale taal zonder wijdverbreid schrift.
Uit het onderzoek blijkt dat de Turkse en Marokkaanse kinderen zowel in hun eerste als tweede taal een taalachterstand hebben ten opzichte van hun Nederlandse leeftijdgenootjes, ook als hun non-verbale intelligentie gelijk is. Het maakt hierbij niet uit of de schoolse taal vooral in de thuistaal wordt aangeboden (zoals het geval is bij de Turkse kinderen) of in het Nederlands (bij de Marokkaanse kinderen). Kinderen hebben minder tijd voor taalactiviteiten in de afzonderlijke talen dan eentalige kinderen. Kennis van de eerste taal voorspelt kennis van de tweede taal Uit de verschillende deelonderzoeken komt echter ook naar voren dat wát er thuis gebeurt belangrijker is dan in wélke taal dat gebeurt. De mate waarin ouders in een bepaalde taal voorlezen, persoonlijke gesprekken voeren en verhalen vertellen, hangt samen met het niveau van de woordenschat van hun kinderen. Het thuistaalaanbod is voorspellend voor verhaalbegrip en het gebruik van schooltaal. Het niveau van de eerste taal is dus voorspellend voor het niveau van de tweede taal en de schooltaalvaardigheid in de eerste taal hangt samen met schooltaalvaardigheid in de tweede taal.